
Jurisprudentie
AY7099
Datum uitspraak2006-08-29
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/2909 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 06/2909 VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Betaling van huur door college van B&W niet gebaseerd op verordering of Wet Werk en Bijstand. Derhalve geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Bezwaar zal niet ontvankelijk verklaard moeten worden en verzoek wordt om die reden afgewezen
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/2909 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2006 inzake
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats],
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op de brief van verweerder van 12 juli 2006 waarbij aan verzoeker is meegedeeld dat de huur v[adres] [adres] zal worden betaald voor respectievelijk 1 juni 2006 tot 1 augustus 2006 en 15 juli 2006 tot 1 augustus 2006.
1.2 Het verzoek is op 22 augustus 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Staal, advocaat te Eindhoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P.A. van Aalst, werkzaam bij de gemeente [woonplaats].
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat het gezin van verzoeker, bestaande zijn echtgenote, vijf minderjarige en vier meerderjarige kinderen, in april 2006 is herenigd met verzoeker. Verzoeker bewoonde op dat moment een studio aan de [adres] te [woonplaats]. Aangezien de betreffende studio ontoereikend was voor een gezin van elf personen is door de Woningbouwvereniging [woonplaats] aan verzoeker een hoekwoning aan de [adres] toegewezen, alsmede twee studio's aan respectievelijk de [adres].
Per 15 juli 2006 zijn verzoeker, zijn echtgenote en zijn minderjarige kinderen verhuisd naar de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De meerderjarige kinderen zijn verhuisd naar respectievelijk blijven wonen in de studio's.
Omdat de meerderjarige kinderen nog geen vergunning tot verblijf hadden en om die reden nog niet mochten werken, heeft verweerder uit humanitair oogpunt besloten de huur voor de studio's te betalen. Inmiddels hebben deze meerderjarige kinderen wel een verblijfsvergunning, kunnen zij gaan werken of kunnen zij bijstand aanvragen. Verweerder heeft vervolgens bij de onder 1.1 genoemde brief aan verzoeker laten weten de huur van de studio's te betalen tot 1 augustus 2006. Verzoeker heeft de huur van de studio aan de [adres] per 31 juli 2006 opgezegd.
2.3 Desgevraagd heeft verweerder ter zitting laten weten dat de betaling van de huur niet op een regeling is gebaseerd. De gemeente [woonplaats] heeft een apart budget voor niet humane situaties. In dit geval is de huur betaald uit genoemd budget. Hiervoor is geen verordening of iets dergelijks vastgesteld.
2.4 Partijen hebben desgevraagd laten weten dat de in de brief van 12 juli 2006 door verweerder gedane mededeling niet opgevat dient te worden en ook niet is opgevat als een weigering om bijzondere bijstand te verlenen. Dit te meer nu geen aanvraag voor bijzondere bijstand was ingediend.
2.5 Op grond van hetgeen hiervoor onder 2.3 en 2.4 is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de hier bestreden brief van 12 juli 2006 niet kan worden aangemerkt als een publiekrechtelijke rechtshandeling, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
In het onderhavige geval is immers sprake van een niet op een publiekrechtelijke regeling gebaseerde gift, zodat de brief van 12 juli 2006 niet is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg.
Aangezien de brief van 12 juli 2006, gelet op het vorenstaande, niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zal verweerder het bezwaar van verzoeker niet ontvankelijk dienen te verklaren. De gevraagde voorziening zal reeds op die grond moeten worden afgewezen.
2.6 De voorzieningenrechter ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. H.J.H. van Meegen
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:

